De gemeente Diessen - bijdrage tot een sociaal-geografische monografie

Hers en geens dur Diessen deel 21 bevat een hoofdstuk over ontginningen in Diessen door Zeeuwen. In dat hoofdstuk wordt verwezen naar bijgaand artikel van J.H. Ringrose en A.C. de Vooys: De gemeente Diessen; bijdrage tot een sociaal-geografische monografie, in: Tijdschrift van het Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschap, september 1936.

DE GEMEENTE DIESSEN

BIJDRAGE TOT EEN SOCIAAL-GEOGRAFISCHE MONOGRAFIE
DOOR J. H. RINGROSE EN A.C.DE VOOYS

Inleiding

Het onderzoek 1 ), dat een zoo volledig mogelijke sociaal-geografische schets van een typisch agrarisch, nog geen isoo inwoners tellend, Brabantsch dorp wenscht te geven, werd in de maand Maart 1933 onder leiding van dr. A. C. de Vooys, toenmaals assistent voor de sociale geographie aan het Geografisch Instituut te Utrecht, ondernomen.
Het is een poging, om de Amerikaansche „fieldwork"methode in eigen land toe te passen 2 ). Een uitvoerige enquételijst werd daartoe opgesteld, waarbij dankbaar gebruik werd gemaakt van de vragenlijst van prof. W. E. Boerman 3 ). Huis aan huis werd het gebied, aan de hand der lijst onderzocht en tevens werden vele andere gegevens verzameld. De feiten, op deze wijze bijeengebracht en ten deele in kaarten en tabellen verwerkt, leverden de voornaamste basis voor deze studie. De conclusies zijn dus zooveel mogelijk uit het concrete
materiaal getrokken.
  Geenszins mag men nu reeds tot generalisatie of concfusies voor het gemengde bedrijf op de Brabantsche zandgronden komen ; deze studie levert slechts een bijdrage voor aansluitend en vergelijkend onderzoek in andere deelen van de provincie. Bovendien blijft iedere enquète noodwendig een momentopname. Van dit standpunt uit moet men dan ook de onderstaande beschouwingen over de gemeente Diessen beoordeelen. Ondanks de kritiek, op de gevolgde werkwijze uitgeoefend, zijn wij er van overtuigd, dat voor een grondige kennis
van een streek tenslotte slechts deze - het diepst in bijzonderheden afdalende methode de meest juiste is. Zeer belangrijke gegevens zijn vaak slechts door mondelinge enquête te verkrijgen 4 ).

1) Aan dit onderzoek namen voorts deel : mej. W. de Boer en de heeren H. Boissevain, J. R. Houtman, A. van Loon, H. F. Wessels en J. van Wijk, destijds studenten in de sociale geographie. Verscheidenen van hun werkten mcde aan de samenstelling van deze bijdrage.
2) Zie A. C. de Voovs: „De trek van de Plattelandsbevolking in Nederland",
diss., Utrecht, 193- 2. Tijdschrift Economische Geographie, 1927, blz. 33-35 en 363-367.
4) Hier zij een woord van hartelijken dank gebracht aan burgemeester
Voets, den gemeente-secretaris Hordijk en den veldwachter Schoenmaker, die zich alle moeite getroost hebben orn ons het werk gemakkelijk te maken, aan de bevolking, die vrijwel zonder uitzondering in alle opzichten medewerkte en aan prof. L. van Vuuren, die ons van de noodige introducties voorzag.

Landschapsbeschrijving

Wie zich langs den straatweg van Hilvarenbeek naar het dorpje Diessen begeeft, bemerkt aan niets, dat hij op een zeker oogenblik het grondgebied van een andere gemeente betreedt. Overal valt de ononderbroken afwisseling van de uiterst kleine perceeltjes grasland op, met door planten overwoekerde slooten, braamstruiken en een enkel breed stuk hakhout, dat het achterliggende land onzichtbaar maakt. Ergens moet hier, blijkens de kaart, een beekje stroomen; en toch is men verrast, wanneer ineens een verloren stroompje zichtbaar wordt, dat in wonderlijke kronkels door het weiland zijn weg zoekt. De waterspiegel ligt zeer diep, de oevers zijn steil, zoodat men in het weiland het meanderende beekje op vijftig meter afstand bijna niet ontdekken kan.


Even verder langs den weg liggen rechts enkele stukjes bouwland, links, het bij een buitenplaats behoorende bosch. Mulle karresporen met knoestige, witgekalkte paaltjes en een rijwielpad erlangs, vormen de paar zandwegen, die naar beide zijden het land inbuigen.


Vóór ons ligt, schildvormig gewelfd, de „Esch", waarachter de boerderijen van het dorp de horizon vormen. Hoog steekt de klokketoren boven alles uit. Eén groote bruingroene vlakte is het hier, zonder merkbare perceelgrenzen. Op den oostelijken rand van dit
schild ligt het eigenlijke dorp, de kern der gemeente. In niets toont het dorp echter de kenmerken van een noemenswaardige distributiekern; tusschen de boerenwoningen ligt maar een enkele winkel. Ook het centrum, zuidwaarts, en voor de kerk gelegen, geeft een overwegend agrarischen indruk. De niet-agrarische groep schijnt geen belangrijk deel van de Diessensche bevolking uit te maken!


Ook aan de oostzijde wordt Diessen door een beekje begrensd en ook daar is de sterke versnippering van het gebied opvallend. Achter deze beek strekt zich een zeer vlak en uitgestrekt terrein uit, dat tot in verre verten is te overzien. Dé perceelen zijn er zeer groot; de enkele bedrijven langs den weg geven dit Brabantsche land een vreemde trek ten opzichte van het „oude" land met zijn kleine bedrijfjes en perceelen: hier liggen de ontginningen van de laatste twintig jaar. Een dertigtal verwaaide denneboompjes leiden een kommervol bestaan, in dit wijde, open land een laantje vormend, overschot van wat eens het Beersche bosch was ; enkele plukjes hei herinneren eveneens aan het verleden: de Beersche hei, die Diessen naar deze zijde bijna geheel afsloot.

Intensief heeft de mensch dezen grond niet gebruikt. Men kan dit oogenblikkelijk opmerken het land ziet er te armoedig en slecht verzorgd uit, in verhouding tot het statige uiterlijk van de boeren- „kasten”, welke erop staan. Het verschil in landschapstype is wel opmerkelijk: behalve de reeds genoemde boerenhuizen, treft ons de kaarsrechte perceelverdeeling. Typische ontginningswegen, met mulle zandige karresporen, loopen strak en lijnrecht op een kilometers ver verwijderd doel aan. Een groot gedeelte der oostelijke gemeentegrens valt samen met de grens der ontginningen naar deze zijde. Daarachter liggen nog bijna overal de heidevelden en bosschen van het naburige Middelbeers.

Dynamisch is dit landschap, dat wil zeggen voortdurend aan verandering onderhevig; een gebied, waar de mensch met zijn - veelal onbezonnen - ontginningsijver steeds verder in doordrong. Overal ziet men thans nóg de boeren het land vlakmaken en omscheuren.
Wit stuift de kunstmest in het voorjaar over de akkers op!

Een breede, verharde weg voert van het dorp naar het Noorden, naar de zoogenaamde Haghorst. Ook de Haghorst is een heuvel, die - bijna cirkelvormig - ook op de kaart dadelijk in het oog valt. Van Diessen gescheiden door Laag-Haghorst, dat een overgangsgebied vormt naar de weidestrook langs de beek, draagt Hoog Haghorst reeds hierdoor een eigen karakter, dat door het type van haar bewoners (meest immigranten) nog versterkt wordt. Het Wilhelminakanaal, dat de Haghorst dwars doorsnijdt, heeft geen merkbaren' invloed op het landschapsbeeld ; beide zijden van het kanaal toonen hetzelfde landschapstype: bouw- en weiland en wat woesten grond. Daalt men van de Haghorst naar het Westen af, dan eindigt de weg spoedig in een moerassigen bodem met dichte hakhout- en rietbegroeiing. Zoover het oog reikt, liggen daar de broekgronden, meer water dan grond, bruikbaar noch bereikbaar voor den mensch. In deze kom ligt stil het opgestuwde water. Ook naar deze zijde blijkt Diessen van de buitenwereld afgesloten te zijn geweest !

Aan de oostzijde van de Haghorst, daar waar eens de hei in bulten en kuilen golfde, liggen thans twee rijen, nieuwe ontginningsboerderijen. De woeste gronden, die Diessen eveneens naar dezen kant afsloten, zijn nu tot aan den rand der gemeente teruggedrongen.

Pal zuidwaarts gaat van Diessen uit nog een verharde weg naar Baarschot. Van een kernvorming kan men in Baarschot niet spreken ; de boerderijen staan er plaatselijk wat dichter bij elkaar. Dat de bewoners van twee dezer een bijverdienste zoeken in een café-bedrijf, wordt alleen verraden door de vergunningsborden aan de gevels

Bezuiden Baarschot ligt nog een derde heuvel : één uitgestrekte schildvormige „Esch", die alleen als akkerland wordt gebruikt. Ook hier valt de onduidelijke perceelbegrenzing op. Naar het Westen wordt deze opwelving begrensd door hetzelfde stroompje, dat oostwaarts voorbij Diessen kronkelt. De overgang in grasland is daar duidelijk afgeteekend. Op de zuidelijke glooiing ligt nog een verzameling boerenhuizen: Heikant. Het heeft, met het daarachter gelegen deel van de ontginningen, door den mulle en soms bijna onbegaanbaren zandweg, die dwars over den heuvel naar Baarschot loopt, een verbinding van zeer matige hoedanigheid met den hoofdweg. Ook hier wijst de woeste grond op een historische grens.  Alleen naar het Westen, waar twee landgoederen liggen, ligt Diessen dus „open".

Uit dit algemeene beeld is 't duidelijk, dat Diessen uit verscheidene groepen en wijken is samengesteld, waartusschen verschillen van aller lei soort moeten bestaan. Het is daarom wenschelijk, de verschillende verhoudingen in en tusschen deze groepen na te gaan. Men kan deze als volgt indeelen: de eigenlijke landbouwende, oude kern van het dorp, met de beide agrarische nevenkernen : Baarschot (met Heikant) en de Haghorst; de ontginningen ; en de niet-agrarische bevolking, die zelf weer uit groepjes bestaat. Vóór dat wij overgaan tot deze analyse, is het noodig, Diessens wording na te gaan.

De wording van het tegenwoordige Diessen

  Evenals van vele andere streken van het platteland, is van de geschiedenis van Diessen zoo goed als niets bekend, hetgeen bij een dergelijk afgelegen stukje land ook niet te verwonderen is. Een archief van de gemeente werd niet aangetrof fen. In de I9de eeuw
wordt boogst zelden en dan meest met enkele regels iets over Diessen gemeld. Ook gedétailleerde oude kaarten, welke voor Holland van zoo groote beteekenis zijn, mist men hier noode. Daardoor is ook de ontwikkeling der ontginningen van vóór de I9de eeuw niet meer na te gaan.
  Zooals bekend is, stond in de eerste helft van de I9de eeuw de veeteelt voor ecn groot deel in dienst van den landbouw. Het mestprobleem was vooral voor de Brabantsche zandgronden van groot belang, aangezien immers de beschikbare hoeveelheid mest de afmetingen bepaalde 1 ). Niet in groote perceelen, of uitgaande van groote ondernemingen werd de heide ontgonnen; maar langzaam aan werden stukjes grond aan den rand onttrokken aan de heide en geexploiteerd.
„Geringe boeren of arbeiders; die heydevelden aan en by hare huyzen hebben, spitten jaarlyks twee of meerdere roeden om, na mate zy mest hebben ; teelen daar aardappelen, klaver en daarna koorn in", aldus meldde een rapporteur van de landbouwenquéte van 1799 2 ). Verschillende arbeiders - gaat het rapport verder - hebben het zoover gebracht, dat zij bij hun huisjes provisie van aardappelen en andere groenten teelen, en ook groenvoeder voor een of twee koeien bezitten. Ook van Iterson wijst erop, dat op de Brabantsche zandgronden, ondanks de lage loonen, niet die armoede voorkwam als op de kleistreken 3 ). De grootere ondernemingen echter mislukten, „omdat men teveel tegelyk begon". Van Iterson herhaalt dezelfde gedachte nogmaals in het midden der vorige eeuw : „Aan weinige behoeften gewend, van de wieg af aan soberheid en arbeid gewoon, zijn zij het, die kunnen, wat kapitalisten arm maakt, namelijk woesten grond tot goed land maken zonder geld te begraven" 4 ). Dat er nog veel geld moest worden „begraven", vóór men dit inzag, hebben later de Diessensche ontginningen wederom geleerd.
_________________________________________________________________________
1) W. J. Droesen: De Gemeentegronden in N. Brabant en Limburg, en hunne
ontginning.
2) Enquéte I9, verslag Breda, Rijksarchief.
3) W. D. van Iterson: Schets van de landhuishouding der Meyery, 1868, p. 13.
4) Idem, p. 84.
_________________________________________________________________________

  De zorg voor goede onderstrooiing voor het vee bepaalde mede de waarde der heidegronden. Vandaar dat vrijwel iedere in Diessen geboren boer tevens eenige perceelen woesten grond bezat.
  Het weiland was een kostbaar bezit, daar het vee nog lang niet in die mate als tegenwoordig, met producten van den landbouw gevoederd werd. Het gebrek aan weiland maakte de moerassige broekgronden in de gemeente zeer kostbaar. Iedere boer moest wel voor zijn bedrijf eenige stukken broekgrond bezitten, dat echter niets dan slap, weinig voedzaam gras opbracht. Toen later deze noodzakelijkheid van het bezit van broekgronden verviel, leverde men het gras aan Holland, vanwaar het - gemengd en geperst - naar Engeland werd uitgevoerd. Thans zijn de broekgronden waardeloos 1 ) ; maar tengevolge van de vroegere toestanden, bezit bijna iedere Diessensche boer nu nog één of meer perceelen van dezen grond, die tegenwoordig slechts als jachtterrein eenige beteekenis hebben.
  Aangezien de concrete gegevens omtrent het bodemgebruik in het begin der vorige eeuw ontbreken, kunnen wij hierover slechts enkele algemeene mededeelingen geven. De enquéte van 1799 vermeldt, dat iedere boer zijn eigen linnen maakte; hij verbouwde daarvoor zelf wat vlas. Evenzoo teelde hij wat koolzaad voor eigen gebruik. Voederknollen en klaver waren reeds vroeg ingeburgerd. Boekweit, dat nu in Diessen niet meer aan te treffen is, werd veel uitgevoerd. Rogge was het voornaamste product. Het was dus wel een typisch agrarische dorpsgemeenschap!
  Bij van Iterson vindt men de volgende statistiek over 1865, betreffende de verdeeling van het bodemgebruik.
  Bouwland 555 ha; weiland 393 ha ; dennenbosch 172 ha ; andere boomen 20 ha ; hakhout 105 ha ; woeste grond 1632 ha.
  Volgens de uitkomsten van het kadaster was de verdeeling in 1845 2).
  Bouwland 535 ha ; weiland 271 ha ; hooiland 63 ha ; dennenbosch 30 ha ; andere boomen 26 ha ; hakhout 99 ha ; moestuinen 17 ha ; woeste grond 1852 ha.
  Telt men de cijfers voor hooi- en weiland van 1845 in de opgaven samen, dan ziet men, dat zoowel het bouw- als het weiland ongeveer evenredig in omvang zijn toegenomen, en wel tengevolge van ontginnig van woesten grond. Ook veel dennenbosch is in deze periode op de gemeentegronden aangelegd. Eerst ná 1865, en niet in het minst onder invloed van de landbouwcrisis, neemt het areaal weiland in verhouding het sterkst toe. Gaat men de verandering van het bodemgebruik gedurende de laatste 50 jaar na, dan toont het oude gedeelte van Diessen een opvallende geringe verandering. Slechts hier en daar is een stukje bouw- in weiland, of omgekeerd, omgezet. Men kan zeggen, dat in de verhouding tusschen grasland en bouwland in het oude gebied van Diessen, gedurende de laatste 50 jaren nagenoeg niet veranderd is. Het is de ontginning van de woeste gronden,
__________________________________________________________________________
1) Bij een verkooping in 1933 bracht de grond nog geen f 10.- per ha op!
2) Statistiek van Brabant, 1845.

__________________________________________________________________________

die voor een groot deel tegemoet is gekomen aan de behoefte aan weiland voor de boeren der oude kern. Hierover zal later nog gesproken worden.
  Het is opvallend, dat van Iterson niet in de eerste plaats wijst op de boterbereiding op de Brabantsche zandgronden. De opkomst ervan dateert dan ook eerst uit later tijd. Toch werd gedurende de geheele I9de eeuw wel boter bereid, maar eerst de coöperatieve beweging heeft hier den nieuwen tijd ingeluid. De veestapel bedroeg in 1865 nog slechts: 404 koeien, 3 stieren, 62 ossen, 138 vaarzen en 163 kalveren. Het mesten van kalveren, dat veel zorg vereischte, stond sterk op den voorgrond 1 ). De ossen zijn nu geheel verdwenen, en de verhouding tusschen melkkoeien en overig vee, is sterk ten gunste van het melkvee veranderd.
  De destijds bestaande armoede op de Brabantsche zandgronden dreef een aantal mannen naar Holland en Zeeland, wanneer aldaar tijdelijke werkkrachten noodig waren. Deze seizoentrek trof men vroeger ook in andere streken aan. Eenerzijds heeft de rationalisatie der landbouwbedrijven in genoemde provincies, anderzijds de opbloei
der zandgronden daaraan een einde gemaakt. De typische structuur van Diessen, waar het keuterbedrijf nooit een grooten omvang heeft gehad, bevorderde echter dien trek in deze gemeente niet. Hoewel enkele oude Diessenaren ons mededeelden, dat er in de vorige eeuw een aantal keuterbedrijven op de Haghorst voorkwamen, verklaarden zij tevens dat in hun jeugd slechts enkele personen jaarlijks voor dit seizoenwerk wegtrokken.
  Toen de industrie aan het einde der I9de eeuw sterk opbloeide, trok zij in het eerst haar arbeidskrachten uit de armste groepen van de plattelandsbevolking. Zoo trokken in Diessen de kinderen van bovengenoemde keuterbedrijfjes naar de omstreken van Tilburg, om langzaam maar zeker door de industrie te worden opgezogen. Slechts
een enkele keerde weer terug. De kleine keuterbedrijfjes konden dientengevolge door grootere worden geannexeerd. Naar men ons mededeelde, is het aantal bedrijven in Haghorst in dien tijd wel tot de helft teruggeloopen. Een feit is het, dat de krotwoningen der keuterbedrijven van enkele ha grootte nu geheel verdwenen zijn. Voor de saneering van het platteland is deze opzuiging door de groote stad dus niet nadeelig geweest ; zij heeft een ontwikkeling veroorzaakt, tegengesteld aan de als vaststaand beschouwde wet, dat de bedrijven steeds meer verdeeld worden. Aldus is het tevens te verklaren, dat de bevolking in bovenbedoelde periode sterk achteruitgeloopen is (zie hoofdstuk „Demografie").
  De moderne tijd voor Diessen breekt aan, zoodra de invloed der ontginningen zich doet gelden (1911). Dán eerst wordt de breede gordel van heidegronden doorbroken, welke Diessen aan drie zijden omringde en bijna geheel afsloot van de buitenwereld. In hoeverre
__________________________________________________________________________
1) W. j. D. van Iterson, p. 78-80.
__________________________________________________________________________

deze invloed gewekt heeft op het gedrag, de bestaanswijze, de positie ten opzichte van de „buitenwereld" en de mentaliteit van den eigenlijken Diessenschen boer, zal eveneens in de volgende hoofdstukken besproken worden.
  Thans zullen de tegenwoordige toestanden in Diessen nader geanalyseerd worden en wel achtereenvolgens van de verschillende groepen, die wij in deze gemeente hebben aangetroffen.

Het landbouwbedrijf in het oude gebied

  Wanneer men een kaart van het bodemgebruik zou raadplegen, dan zou onmiddellijk opvallen dat de bouw- en weilanden meest in groote brokken of strooken bijeenliggen, en dat de bedrijven langs den rand der bouwlanden staan. Men zou derhalve denken, dat de bedrijven, zoowel bouw- als weiland bezittend, zeer gunstig gelegen zijn. Op de kaart is echter de zeer groote versnippering der perceelen van dit gebied nauwelijks waarneembaar; de verspreiding van de stukjes grond van één bedrijf over een zeer groot gebied is echter zoozeer voortgeschreden, dat bv. het bezit van een landbouwer met een bedrijf van 10 ha over 12 verschillende stukjes grond in alle deelen van deze streek verdeeld is. Vele bedrijven hebben nauwelijks eenige eigen grond bij hun boerderij liggen ! Het is dan ook een komen en een gaan over groote afstanden, wat niet het minst bij oogsten en mesten een belangrijk bezwaar oplevert voor een vlotten gang van zaken. Verschillende factoren werkten tot het ontstaan van deze toestanden samen: de langzame, maar voortdurende ontginning van heideperceelen, welke meestal aan den rand van de oude bebouwde kom lagen, hetgeen weer ten gevolge had, dat de perceelen in de kern steeds meer verdeeld werden en voorts het opgedeelde bezit der broekgronden. Bij de nieuwere bedrijven aan de randen is deze vergaande splitsing niet merkbaar; de last drukt dus voornamelijk op de in het dorp wonende landbouwersgroep. De invloed ervan op de vestiging yan immigranten (die weinig in de kern voorkomen) wordt verder in het hoofdstuk „De Migratie van de landbouwende groep" aangetoond.
  Het oude gebied van Diessen geeft het typische beeld van het zandbedrijf in Brabant. Echter vindt men hier niet als elders het keuterboertje, dat eenige dagen tevens als landarbeider gaat werken ; landarbeiders zijn in Diessen ook zeldzaam. Daartegenover ontbreken hier de grootere bedrijven; slechts een viertal komt even boven de 20 ha bewerkten grond uit. Deze structuur van het landbouwbedrijf is gegrond op, en wordt mogelijk gemaakt door het feit, dat alle leden van het gezin, die werken kunnen, meewerken. De gezinseenheid is hier de basis voor het bedrijf. Slechts die gezinnen, die nog zeer kleine kinderen bezitten, nemen wel eens een knecht in dienst. Deze knechten zijn geen landarbeiders, maar meestal boerenzoons, die uit gezinnen komen, waar men, in verhouding tot de bedrijfsgrootte, een teveel aan arbeidskrachten bezit.
  Beschouwen wij de gegevens betreffende de bedrijfsgrootte en de bezitsverhoudingen eens wat nader: